Leren zitten. Staan. Lopen. Het lijkt allemaal zo makkelijk.
Dit weekend kwamen plots de babyfoto’s van mijn inmiddels boven het hoofd gegroeide kroost op tafel. Spartelende minimensjes die zich op een zeker moment opheffen, rechtop gaan zitten, zich tot stand hijsen om vervolgens de benen te nemen. En zo hoort het. Zonder erbij na te denken gebeurt het je.
“Heb je weleens gezien hoe je loopt?“ “Nee, niet zó gaan zitten! En ook niet zo rechtop.“ “Kijk nou eens hoe je stáát!“
‘Moet je een knal’, denk ik. “Hoe bedoel je?“ vraag ik. Ergens in het natuurlijke proces van de op- en voorwaartse beweging is er met de motoriek blijkbaar iets flink misgelopen. En daarom sta ik nu hier, opgegeven door talloze fysio’s, in het centrum voor haperende ruggengraten en gewrichten. Naast de jongeman die al mijn gewoontes onderuit haalt. “Knieën los. Nee, niet zó los. Beetje los. Alle spieren ontspannen.” Er prikt een duim in mijn rechterbil. “Ont-spán-nen!” Ik spring opzij en kan weer opnieuw beginnen. Knieën los, maar niet té. Beenspieren ontspannen. Rugspieren.. Ik ontspan en voel me een zak aardappelen, wat wordt bevestigd door de spiegel, die bijgeschoven is. Ik zucht diep en zak nog verder in. De volgende stap is een transformatie van wandelende tak naar losjes lopend mens. Ook het gaan zitten moet anders. Kin op de borst, rug afrollen. Door je knieën. Zitten.
Onderweg naar huis verbaas ik me over het gemak waarmee eenieder zich lijkt te bewegen. Ik hang maar zo’n beetje in de tram. Jezelf opnieuw uitvinden vréét energie. Eenmaal thuis rol ik – natuurlijk op geheel verantwoorde wijze – mijn bed in. Lekker in de foetushouding. Die leer je gelukkig nooit af.
Dit weekend kwamen plots de babyfoto’s van mijn inmiddels boven het hoofd gegroeide kroost op tafel. Spartelende minimensjes die zich op een zeker moment opheffen, rechtop gaan zitten, zich tot stand hijsen om vervolgens de benen te nemen. En zo hoort het. Zonder erbij na te denken gebeurt het je.
“Heb je weleens gezien hoe je loopt?“ “Nee, niet zó gaan zitten! En ook niet zo rechtop.“ “Kijk nou eens hoe je stáát!“
‘Moet je een knal’, denk ik. “Hoe bedoel je?“ vraag ik. Ergens in het natuurlijke proces van de op- en voorwaartse beweging is er met de motoriek blijkbaar iets flink misgelopen. En daarom sta ik nu hier, opgegeven door talloze fysio’s, in het centrum voor haperende ruggengraten en gewrichten. Naast de jongeman die al mijn gewoontes onderuit haalt. “Knieën los. Nee, niet zó los. Beetje los. Alle spieren ontspannen.” Er prikt een duim in mijn rechterbil. “Ont-spán-nen!” Ik spring opzij en kan weer opnieuw beginnen. Knieën los, maar niet té. Beenspieren ontspannen. Rugspieren.. Ik ontspan en voel me een zak aardappelen, wat wordt bevestigd door de spiegel, die bijgeschoven is. Ik zucht diep en zak nog verder in. De volgende stap is een transformatie van wandelende tak naar losjes lopend mens. Ook het gaan zitten moet anders. Kin op de borst, rug afrollen. Door je knieën. Zitten.
Onderweg naar huis verbaas ik me over het gemak waarmee eenieder zich lijkt te bewegen. Ik hang maar zo’n beetje in de tram. Jezelf opnieuw uitvinden vréét energie. Eenmaal thuis rol ik – natuurlijk op geheel verantwoorde wijze – mijn bed in. Lekker in de foetushouding. Die leer je gelukkig nooit af.
Als we het licht van de wereld voor het eerst zien kunnen we allemaal zwemmen. Zo klein en onwetend als we zijn. Nog geen 5 jaar later lig je te spartelen in het zwembad met felgekleurde vlindertjes om je armen en kurken om je lijf. Naast je een bad meester of juf die je verteld wat je moet doen om later te zorgen dat je niet verzuipt. Als je door de chloorlucht heen vanaf de kant kijkt naar die spartelende ellende besef je dat vanaf dat moment in je leven mensen zullen zijn die zich bemoeien met wat je hoe moet doen en waarom.
BeantwoordenVerwijderen