De
vrouw tegenover me komt uit Zuid-Afrika, vertelt ze. Ze is hier voor de
bruiloft van haar neef. Vrijwel onophoudelijk staart ze uit het raam. Ze kijkt
haar ogen uit.
Na
een paar weken reizen met de metro ben ik blij weer in de tram te zitten.
De stad trekt in behapbaar tempo aan je voorbij. En Rotterdam zou Rotterdam
niet zijn als het niet continu veranderde. Dan is hier een bouwput, dan weer
daar.
De
collega die zwaar beladen uit de Lidl stapt ziet me niet als ik zwaai. Fietsers
schieten tussen het verkeer door. Passerende auto’s bij de halte doen
uitstappers verschrikt en terecht verontwaardigd opzij springen. Voetgangers en
fietsende kinderen worden door de rukwinden uit balans gebracht. Mijn krant
blijft ongelezen in de tas.
Ik
probeer de stad te zien door de ogen van de vrouw tegenover me. De oude en
nieuwe architectuur, winkels, het nieuwe Centraal Station, de Hofpleinfontein,
de stroom fietsers. Al die vanzelfsprekende dingen die je in je eigen omgeving niet
meer ziet, maar in een andere stad of het buitenland aandachtig bekijkt.